Gepubliceeerd op: 02/04/2020

Vueling Airlines volgens Altun: geen vrijspel voor de nationale rechter

Het Hof van Justitie heeft vandaag arrest geveld in de samengevoegde zaken Vueling Airlines (C‑370/17 en C‑37/18), over de de bindende werking van E101-verklaringen. De rechtspraak van het arrest Altun wordt door het Hof bevestigd. Het Hof doorbreekt tegelijk het gezag van strafrechtelijk gewijsde dat aan het oordeel in een strafrechtelijke uitspraak kleeft.

In 2012 is de vennootschap Vueling Airlines SA strafrechtelijk veroordeeld omdat zij op de luchthaven van Paris-Charles-de-Gaulle te Roissy (Frankrijk) vliegend personeel in dienst had dat niet was aangesloten bij de Franse sociale zekerheid. Dat personeel was aangesloten bij de Spaanse sociale zekerheid en werd gedetacheerd. Vueling had van het bevoegde Spaanse orgaan E101-verklaringen verkregen maar de Franse strafrechter liet deze buiten beschouwing. Het arrest van het Hof van Justitie vloeit voort uit de gevolgen van die veroordeling. Prejudiciële vragen werden gesteld door de Tribunal de grande instance te Bobigny en het Franse Hof van Cassatie, telkens naar aanleiding van vorderingen tot schadevergoeding wegens de niet-aansluiting in Frankrijk. Het onderwerp: de bindende werking van de E101-verklaringen, voorloper van de A1-verklaringen.

In drie van de vragen van de verwijzende rechters wordt het Hof verzocht te verduidelijken of zijn rechtspraak over de bindende werking van de E101-verklaring ook geldt wanneer de rechter van de lidstaat van ontvangst vaststelt dat die verklaring op frauduleuze wijze is verkregen of ingeroepen. Op basis van die vragen kan het Hof de juiste draagwijdte preciseren van zijn arrest Altun, dat aanvaardt dat die rechter in geval van fraude niet door een A 1-verklaring is gebonden. De vragen impliceren ook dat het begrip „fraude" in de zin van het Unierecht wordt toegelicht, en, in die context, dat voor de eerste maal de regels worden uitgelegd van verordening 1408/71 voor het vliegend personeel van luchtvaartmaatschappijen die internationaal vervoer verzorgen.

Advocaat-generaal Saugmandsgaard Øe oordeelde dat de rechter van de lidstaat van ontvangst bevoegd is om, ongeacht het verloop van de dialoog tussen de bevoegde organen, een E101-verklaring buiten beschouwing te laten, wanneer hij over gegevens beschikt waaruit blijkt dat die verklaring op frauduleuze wijze is verkregen of ingeroepen. Verder dan Altun. Hij gaf het Hof van Justitie ook het advies om, weliswaar subsidiair, te oordelen dat het Unierecht voorgaat op een strafrechtelijke veroordeling wanneer er is aangetoond dat die onverenigbaar is met dat recht. Net als in België is de burgerlijke rechter in Frankrijk immers gebonden door het oordeel in een strafrechtelijke uitspraak met gezag van gewijsde.

Het Hof van Justitie bevestigt in zijn arrest van 2 april 2020 de rechtspraak van het arrest Altun. Het Hof herhaalt de principes van het arrest Altun zonder de draagwijdte van dat arrest nader te omschrijven. E101-verklaringen die op frauduleuze wijze zijn verkregen kunnen niet zomaar buiten beschouwing worden gelaten door een nationale rechter. Dit kan enkel wanneer voorafgaand een verzoek is gericht aan de autoriteiten van de lidstaat van afgifte om de verklaringen te heroverwegen en in te trekken. Het Hof stapt niet mee in het advies van de advocaat-generaal. De procedure van artikel 84 bis, derde lid van de verordening 1408/71 moet gevolgd worden. Bovendien is vereist dat de autoriteiten van de lidstaat van afgifte de verklaringen niet opnieuw hebben onderzocht, binnen een redelijke termijn.

En het gezag van strafrechtelijk gewijsde? Dat wordt door het Hof niet absoluut beschouwd. Het gezag van strafrechtelijk gewijsde mag er niet toe leiden dat een inbreuk op het Unierecht wordt voorgezet voor de burgerlijke rechter. De burgerlijke rechter kan afwijken van de strafrechter.

Deze website maakt gebruik van cookies om uw gebruikservaring te verbeteren. Door verder te surfen, stemt u in met ons cookie-beleid. Meer info